Welke proeven doe je om er voor te zorgen dat de transformator 50 jaar goed blijft functioneren
1 Inleiding
Je wilt weten of een product niet te duur is in het gebruik, of het wel tegen een stootje kan en hoe lang het eigenlijk wel mee gaat. Een transformator krijgt daarom een ook afnamekeuring, ook wel “Factory Acceptance Test” ( F.A.T. ) genoemd. Die F.A.T. bestaat uit een groot aantal proeven en elke proef omvat meerdere metingen. Je controleert dan of de transformator aan de internationale normen voldoet en aan de eisen van de klant. De aanname is dat deze transformator dan geschikt is voor 50 jaar “normaal” bedrijf, maar dat is geen 100% zekerheid. Een aantal proeven is mede interessant vanuit historisch perspectief. Ter illustratie zal ik een vergelijking maken tussen de auto en een transformator. Dat doen we dan op drie punten.
Als eerste : Hoeveel geld kost het als je de auto/transformator gebruikt.
Ten tweede : Blijft de auto/transformator het nog doen als er plotseling een “incident” is.
Ten derde : Hoe hard slijt de auto/transformator bij “normaal” gebruik en hoe lang gaat hij mee.
Eerst iets algemeens over proeven doen. Iedereen kan een getal aflezen van een meetapparaat en dat opschrijven, maar je moet jezelf steeds kritische vragen stellen zoals: Wat betekent het, klopt het wel met mijn verwachting, zijn er verstoringen die de resultaten beïnvloeden, ben ik iets vergeten. Ja, meten is een VAK. Meten is weten, maar weet wel wat je meet. Het is een wat filosofische opmerking, maar beproeven houdt in dat je altijd heel kritisch naar de resultaten moet kijken. Ter illustratie het volgende praktijk voorbeeld.
Hoe kan dat?? Het uitgangspunt van alle meters is dat de stroom mooi sinusvormig is, maar die is dat nu niet meer. De ene meet de topwaarde en deelt het getal door √2. De ander meet de gemiddelde waarde en vermenigvuldigt dat met 1,1. Weer een ander meet alleen het deel van de stroom wat groter is dan nul en vermenigvuldigt dat met 2. De stroomwet van Kirchhoff klopt nog steeds, dus helaas geen Nobelprijs. Een beproeving van een transformator ( maar ook een auto ) moet zo goed mogelijk de werkelijkheid nabootsen, maar ook praktisch uitvoerbaar zijn. Dat klinkt simpel, maar is het niet. Elk meetresultaat bevat een zekere mate van onzekerheid. Als je meetresultaten gaat extrapoleren, via natuurkundige wetten, worden de onzekerheden nog groter. Dit is het best te illustreren met 2 voorbeeldjes. - Je meet de doorslagspanning van papier na 10 minuten ( zeg 20,0 kV of is het 20,1 kV ) en na 100 minuten ( zeg 19,0 kV of is het 18,9 kV ). Is de doorslagspanning bij 30 jaar dan zeker 3,0 kV of toch maar 2,5 kV. - De weersvoorspelling is ook een vorm van extrapoleren. Hoe verder weg, hoe groter de onzekerheid.
Proeven kun je onderverdelen in drie categorieën, zowel bij een transformator als een auto. Je moet daarbij wel in het achterhoofd houden realiseren dat de auto een serieproduct is en de vermogenstransformator op klantenspecificatie gebouwd wordt.
Het beproeven van grote transformatoren (en spoelen) - de verliezen
1. Het meten van de elektrische verliezen van een transformator.
Hoe kun je iets nauwkeurig meten. Als voorbeeldje gaan we bepalen hoeveel bier er in een bierpul zit.
Als je in een café alleen het bier hoeft te betalen en niet het schuim, dan zal er anders getapt gaan worden. In het rechter glas hoef je niet veel te betalen, maar aan de bar moeten ze wel hetzelfde doen als bij het linker glas. Het glas spoelen, tappen, serveren en afrekenen. Dit is maar een simpel voorbeeldje, maar dat moeten we vertalen naar de elektrische energietechniek. Het bier noemen we het actief vermogen en daarvoor moet je betalen. Het schuim noemen we het blind vermogen en daar hoef je niet voor te betalen. De energieleverancier stelt dus eisen aan jouw installatie, die mag niet teveel blindvermogen vragen. Als je een wisselspanning op een spoel ( dan wel transformator ) zet, dan gaat er een stroom lopen. Er wordt dan vermogen aan de spoel geleverd. Dat bestaat uit een klein beetje actief vermogen (dat komt door de verliezen ) en heel veel inductief blindvermogen (dat komt door het magnetische veld ). Het meten van de verliezen wordt dan net als het meten van de hoeveelheid bier in het rechter glas.
De verliezen van een transformator bestaat uit twee delen. Het nullast (of ijzer) verlies ( zie hfdst. 2 ) wat voor het grootste deel in de kern zit. Het kortsluit ( of koper) verlies ( zie hfdst 3 ) zit voor een groot deel in het koper van de wikkelingen, maar ook in allerlei metalen constructiedelen zoals kern, kast en aandrukconstructie. Als je verliezen wilt garanderen, dan moeten ze ook te meten zijn. Je wilt weten of de garantie overeenkomt met de werkelijkheid. In 1930 was al discussie over de indeling van de verliezen. ( Zie periodieke mededelingen No 30 “Indeelen en garandeeren der verliezen in Transformatoren” ). Er is toen afgesproken om te verwijzen naar de meetmethodes van de verliezen. We spreken over “nullastverlies” en “kortsluitverlies”. Het nullastverlies zit grotendeels in de ijzeren kern ( maar je spreekt niet over “ijzerverlies” ) en het kortsluitverlies zit voor een groot deel in het koper van de wikkelingen ( maar je spreekt niet over “koperverlies” ). Zie ook: De verliezen van de transformator (willemsmithistorie.nl)
Men neemt nu aan dat deze twee verliezen onafhankelijk van elkaar zijn en dus apart gemeten kunnen worden. We tellen ze gewoon bij elkaar op om het totale verlies te krijgen. Metingen aan “kleine” transformatoren hebben aangetoond dat deze aanname redelijk goed is. Een meting van beide verliezen tegelijk is niet zo eenvoudig en vereist bovendien een meetopstelling met 2 identieke transformatoren ( zie paragraaf 4 ). Het kortsluitverlies is temperatuurafhankelijk. Je meet dus de omgevingstemperatuur en het kortsluitverlies bij die omgevingstemperatuur, die in de winter uiteraard anders is dan in de zomer. Je moet dus een referentie temperatuur afspreken om verliezen onderling te kunnen vergelijken. Smit was voorstander van een referentietemperatuur van 15 oC. Die ligt het dichtst bij de temperatuur die je normaal al hebt tijdens de meting. De referentie-temperatuur van 75 oC is internationaal afgesproken, dit is de temperatuur van de transformator bij nominaal bedrijf.
Dit begrip is ook typische vaktaal uit de wereld van de elektrische energietechniek. Men is helemaal gewend aan transformatoren gevuld met olie. Geen olie, dat was in die wereld, was dus iets bijzonders. De meeste transformatoren, zoals in allerlei huishoudelijke apparatuur, bevatten geen vloeistof en zijn echt droog. De elektrische isolatie van vermogens transformatoren was altijd gebaseerd op olie en papier. De uitvinding van giethars maakte een transformator mogelijk zonder olie; een droge transformator dus. Dit is vooral belangrijk op plaatsen waar je geen brand of lekkages wilt, zoals in de kelder van een kantoorflat of ziekenhuis, bij een chemische fabriek of op schepen. Er is er ook geen speciale lekbak onder de transformator meer nodig. Elk voordeel heeft zijn nadeel. De prijs is wat hoger en de spanning was toen beperkt tot 24 kV. De elektrische isolatie tussen de laag- en hoogspanningswikkeling bestaat ook uit lucht en dat is nu eenmaal de zwakste schakel. De olie heeft ook een koelende functie en lucht koelt nu eenmaal veel slechter dan olie. Het vermogen van een droge transformator was toen ook beperkt tot zo’n 2 MVA.
Giethars werd in eerste instantie gebruikt bij de fabricage van meettransformatoren in Ede en dat was Smit Ede. Het was dan ook een logische stap om de ontwikkeling en fabricage van gietharstransformatoren in Ede te concentreren. Daar zat de kennis en kunde van het werken met giethars. De laagspanningswikkeling werd gewikkeld van koperfolie. De isolatie tussen de windingen bestond uit papier wat voorzien was van een laklaag en werd mee gewikkeld met het koperfolie. Het geheel werd in een mal gemonteerd en dan onder vacuüm ingegoten met giethars.
De hoogspanningswikkeling werd gewikkeld van ronde gelakte koperdraad. Tussen de draden zat voldoende open ruimte, want de giethars moest overal kunnen komen bij het gietproces. Je wilt geen holtes in het giethars. Holtes kunnen leiden tot ontladingen en dus falen van de transformator. De regelwikkeling werd over de hoogspanningswikkeling gewikkeld en tegelijk mee ingegoten. Nettransformatoren waren al gestandaardiseerd in vermogen en spanning. De variatie in transformator types was in de zestiger jaren dus al beperkt. Je hebt dus maar een beperkt aantal dure gietmallen nodig om de hele range in spanning en vermogen te kunnen maken. De laag- en hoogspanningswikkeling zijn nu “gewoon” twee cilinders die je over elkaar heen monteert. Het bouwen van de transformator lijkt veel op het werken met Lego, alleen de gewichten zijn een stuk groter.
De transformatoren werden verkocht onder de naam Resitra®. De droge transformator sluit goed aan bij de systemen die Hazemeyer en Coq leverden. Na de fusie tussen Smit en Holec liepen de klantcontacten dan ook veel meer via die bedrijven.
Fritz Tauber - een verhaal over een Joods technisch tekenaar die door door de directie van Smit Transformatoren uit Kamp Westerbork werd gehaald (1942).
Fritz Tauber (1906-2004) was een legale Joodse emigrant die in 1938 vanuit Oostenrijk naar Nederland vluchtte vanwege het opkomende Nationaal Socialisme. Hij vond werk bij Smit Transformatoren (tekenaar/constructeur) en werd op 18 november 1942 opgepakt door de Nazi's en samen met zijn vrouw naar kamp Westerbork gestuurd. De directeur van Willem Smit & Co (Rosskopf) deed verwoede pogingen om hem weer vrij te krijgen middels briefcorrespondentie en steeds maar weer inpraten op de Duitse leiding. Men stelde : "Zonder Frits kunnen we geen Transformatoren maken, hij is een essentiële schakel in het proces". Uiteindelijk resulteerde dit in de vrijlating van Tauber en zijn vrouw op 21 november 1942. Enkele maanden later doken zij onder. Na 2 jaar ondergedoken gezeten te hebben in Friesland volgde op 17 April 1945 de bevrijding. Na de bevrijding ging hij weer werken bij Smit Transformatoren, het bedrijf dat zo belangrijk voor hem en zijn vrouw was geweest.
Opmerkelijk is dat er dus 2 boeken zijn uitgegeven van de belevenissen van oud medewerkers van Smit Transformatoren tijdens WO II. Het andere boek is onlangs in Nederland uitgegeven "Dansen in schuilkelders" van Johanna Wycoff-de Wilde. Mochten er nog meer oorlogsboeken zijn uitgegeven die zich afspeelden bij Smit Transformatoren dan hoor ik dat graag.
Hieronder het verhaal van Fritz Tauber:
Vlucht uit Oostenrijk / aan de slag bij Smit (1938) In 1938 kwam de Oostenrijker Fritz Tauber met zijn vrouw aan in Nederland, letterlijk uit zijn huis/land verjaagd omdat hij van Joodse afkomst was. Nederland was in WO I neutraal gebleven en hij had goede hoop dat wanneer het tot een oorlog zou komen Nederland weer neutraal zou zijn. Hij dacht in Nederland veilig te zijn, maar dat bleek een illusie.
Fritz Tauber had jaren gewerkt bij Siemens Schuckert en Elin A.G. in Wenen, als constructeur/technisch tekenaar. Bij Elin hield hij zich tot 1938 bezig met de constructie van de 150 kV regelschakelaars en dat was zeer interessant voor Smit die toen nog niet zover waren. Door contacten tussen de directie van Smit en Elin kwam Rosskopf erachter dat de constructeur Fritz Tauber - die hen zo goed had geholpen met een Regeltransformator - zijn baan kwijt zou raken vanwege zijn Joodse afkomst, daarnaast werd het voor Fritz veel te gevaarlijk in Oostenrijk. Er werd een contract getekend en Fritz Tauber kreeg een werkvergunning in Nederland. Hij emigreerde zo snel hij kon met zijn vrouw naar Nederland met 25 Gulden en een passer op zak.
Siemens Schuckert en Elin waren in die tijd technisch een voorloper op het gebied van de Regeltransformatoren en daarbij kwam zijn kennis zeer goed van pas. Er werd een huis geregeld voor de familie Tauber midden in Nijmegen.
In een bovenwoning aan de Mariënburg 70 werden zij ondergebracht. Anno 2020 zien we dat deze bovenwoning in het monumentaal pand nog steeds bestaat en gelegen is rechts naast café restaurant Toon en boven café Faber dat nog steeds huisnummer 70 heeft. De exacte locatie komen we binnenkort te weten.
Meettransformatoren - nodig om hoge spanningen en grote stromen te kunnen meten
1 Inleiding
Je kunt bij de doe-het-zelf winkel een eenvoudige multimeter kopen. ( zie fig 1 ) Je kunt dan spanningen, stromen en weerstanden meten en zoiets mag eigenlijk niet in je gereedschapskist ontbreken. Een luxere variant beschikt over een ampèretang. Je sluit de tang om de geleider en je kunt de stroom aflezen ( Fig 2 ). Je kunt dan heel eenvoudig spanning en stroom meten zonder steeds de spanning uit te schakelen om zo draadjes te moeten verplaatsen.
Multimeters hebben voldoende bereik en genoeg nauwkeurigheid voor eigen gebruik. De maximale stroom die je kunt meten is zo’n 10 Ampère en een maximale spanning zo’n 1000 Volt. Je ziet, wel voldoende voor thuis, maar veel te beperkt voor het elektriciteitsnet.
Je vraagt je natuurlijk af: Hoe doen ze dat dan daar??
2 Het meten van de spanning via de spanningstransformator
Je wilt weten hoe hoog de spanning is die op een doorvoering staat. Die spanning kun je niet zomaar met een draadje aansluiten op een Voltmeter. Je moet de hoge spanning eerst transformeren naar een lage en veilige waarde. Dat doe je dus met een spannings(meet)transformator. Die moet nauwkeurig zijn tussen ca 80% en 120% van de nominale spanning. Hogere en lagere wisselspanningen komen toch niet voor bij normale bedrijfsomstandigheden in installaties. Je wilt de spanning weten om het te kunnen regelen in het net, maar ook om te bepalen wat het vermogen is dat door de transformator omgezet wordt. In het hoogspanningslaboratorium bij Smit is wel een heel grote nauwkeurigheid vereist over een veel groter gebied. Voor de diepere theorie en normen verwijzen we naar Wikipedia: Spanningstransformator - Wikipedia
Het is verder een “normale” transformator, alleen de stroom door de wikkelingen is heel klein. Deze transformator wordt nauwelijks belast en staat eigenlijk in nullast. De primaire ( zeg maar hoogspanning ) wikkeling heeft heel veel windingen van heel dunne draad. De spanning over de wikkeling stelt hoge eisen aan de isolatie in de wikkeling zelf. De spanningsmeettransformator is daarom ook gevuld met olie ( zie fig 3 t/m fig 5).
De eerste spanningstransformatoren werden gewikkeld met katoen omsponnen koperdraad. Er is hierover helaas geen informatie meer te vinden. In een later stadium werd gelakt koperdraad gebruikt en papier als extra isolatie waar nodig. Als de olie warm wordt, dan zet die uit. Er kan dan in hoge druk ontstaan in het kastje. Je kunt de expansie van de olie opvangen in een conservator ( zie fig 5 ) . Dit is te vergelijken met het expansievat in de centrale verwarming. Een conservator kost geld en vraagt onderhoud. Een constructie zonder conservator is te prefereren.
Het koppelen van elektriciteitscentrales werd voor de tweede wereldoorlog al veel gedaan. In geval van een storing kon men elkaar steunen, zodat de elektrische energie voorziening aan de gebruikers geen hinder ondervond. De plannen om grote stedelijke centrales op 150 kV niveau te koppelen kwamen rond 1930 al op. Dit 150 kV koppelnet begon in de 50-tiger jaren het karakter te krijgen van een transportnet. Het verbruik van elektrische energie bleef maar stijgen en een volgende stap was dus nodig. Het hing al enige tijd in de lucht. De S.E.P. ( de voorloper van TenneT ) wil een 380 kV net bouwen. Dit 380 kV net moet de bestaande 150 kV en 220 kV netten koppelen, maar ook de elektriciteits centrales die verspreid staan over het land. Dit 380 kV net bestrijkt niet alleen heel Nederland, maar maakt ook koppelingen mogelijk met België en Duitsland. Smit ging zich al in een vroeg stadium voorbereiden, want dit is een grote sprong in transformatortechniek, namelijk van 220 kV naar 380 kV. Smit was al op volle snelheid bezig toen begin 1966 de opdracht binnenkwam. Wat moet je allemaal niet technisch onderzoeken om deze sprong mogelijk te maken en hoe verliep die sprong. Wat leverde al die technische onderzoeken nog meer op, want de spin off van zo’n project is vaak heel groot. Smit is na dit succes gepromoveerd naar de eredivisie van de 400 kV transformatorfabrikanten en dankzij de resultaten van al dit werk draait Smit nog steeds mee in de top van deze eredivisie. Er ligt een nieuwe markt open met veel technische uitdagingen. In een eerder verhaal van Erik de Vries is al aandacht besteed aan dit project en de rol van Smit Transformatoren hierin. (1966 start bouw landelijk koppelnet 380 kV.) Dit onderstaande verhaal kijkt vanuit een technische invalshoek.
Een één fase transformator van Smit uit 1968, bron collectie Joop Kuipers.
Hoe doen anderen het?
Ontwikkelen begint altijd met de vraag: Hoe doen anderen het? Je maakt eerst een overzicht van ontwerpgegevens en constructiedetails uit de literatuur. Die meeste literatuur was van west Europese transformatorfabrikanten, die zo hun technische kunde lieten zien aan potentiële klanten. In die tijd waren en in Europa nog veel fabrikanten van grote transformatoren. Het aantal fabrikanten in Europa is tegenwoordig veel kleiner door de vele fusies en reorganisaties. Het merendeel van de ontwerpen in de literatuur waren eenfase transformatoren en de regeling van de spanning werd meestal gedaan met een aparte regeltransformator. Dit onderzoek is uitgevoerd door Frank den Outer, technische specialist bij Smit. Tegenwoordig noemen we zoiets een marktonderzoek.
Wat wil de klant precies?
De opbouw van het Nederlandse elektriciteitsnet vereiste echter een totaal ander ontwerp. De afzonderlijke 150 kV netten zijn indirect geaard en het 380 kV net wordt niet bij elke transformator direct geaard. Er kunnen dus hoge spanningen op de sterpunten komen bij eenfase kortsluitingen in het net. De sterpunten van de 150 kV en 380 kV wikkelingen moeten dan ook met hoge spanningen beproefd worden. Een aparte regeltransformator is, praktisch gezien, niet meer mogelijk.
Transformator olie - een product in ontwikkeling dat steeds geraffineerder wordt
Transformatorolie
1 Inleiding
Olie is een belangrijke vloeistof. We kennen de aardolie die gewonnen wordt op veel plaatsen in de wereld. We kennen ook de olie die gewonnen wordt uit planten, zoals zonnebloemen en noten. Wil je de olie met de juiste eigenschappen hebben, dan moet je de olie raffineren. In dit verhaaltje wil ik me beperken tot transformatorolie. Transformatorolie wordt gewonnen uit aardolie, het milieuaspect is dus een minpunt. Transformatorolie moet aan heel veel eisen voldoen en dat vereist een complex raffinageproces. Een overstap naar ander soort olie is dus niet zo simpel en vereist veel ontwikkelingswerk.
Sinds een aantal jaren is er ook transformatorolie op basis van planten zoals zonnebloemen. Het milieuaspect en de geringe brandbaarheid zijn grote pluspunten, de stroperigheid en de werking als smering zijn helaas minpunten. Het gebruik van deze “groene” olie bij nettransformatoren neemt snel toe en de grote transformatoren zullen in de toekomst zeker volgen. Transformator is ook te maken uit aardgas. Je kunt de aardgasmoleculen als een soort bouwsteen gebruiken om complexe moleculen te maken (synthetiseren noemen ze dat ). Deze olie is zuiverder dan de olie die geraffineerd is uit aardolie.
Je ziet: "Er zit meer in olie dan je denkt".
Smit deed in het verleden heel veel materiaalonderzoek. Het onderzoek varieerde van röntgenonderzoek van lassen voor Smit Weld, hittebestendigheid van metalen voor Smit Ovens, isolatielakken voor Smit Draad en olieonderzoek voor Smit Transformatoren. Smit moest veel meetmethodes en meetapparaten zelf ontwikkelen, net zoals veel andere bedrijven in Nederland. Die apparaten waren ook nodig voor kwaliteitscontroles tijdens het productieproces. Tegenwoordig zijn veel metingen gestandaardiseerd via internationale normen. Meetapparatuur is daardoor nu “gewoon” te koop.
2 Waarom zit er eigenlijk olie in een transformator?
De elektrische isolatiewaarde van olie is ca 20 keer hoger als die van lucht. Een isolator-ketting aan een 150 kV hoogspanningsmast heeft een lengte van 1,5 meter. Een 150 kV wikkeling onder olie behoeft maar een afstand van 0,07 meter. Je hebt dus een hoge isolatiewaarde nodig om de afmetingen van de transformator te beperken. De kern en wikkelingen moeten gekoeld worden. Koeling met vloeistoffen gaat veel beter dan met lucht, dus nog een reden om voor olie te kiezen.
Maar elk voordeel heeft zijn nadeel. De olie moet aan veel eisen voldoen, zowel aan het begin van zijn leven als na 30 jaar. De olie moet goed blijven en mag chemisch niet veel veranderen. De olie mag dus niet veel verouderen. Dit alles stelt hoge eisen aan de olie zelf, maar ook aan de productieprocessen in de fabriek. Ik zal dat verderop in het verhaal toelichten.
Er zijn wel transformatoren met lucht als isolatie. Droge transformatoren werden ze genoemd. Ze zijn wat duurder dan de olie gevulde en hebben wat meer verliezen. Ze worden gemaakt tot een hoogste netspanning van 36 kV. Ze worden veel gebruikt waar men zeker geen olie wil hebben. Je moet dan denken aan de energievoorziening in wolkenkrabbers, grote hijskranen, aan boord van schepen maar ook in windmolens.
Stoomdynamo voor elektrische centrale Roosendaal (1907)
In 1906 leverde Smit Slikkerveer stoomdynamo's en de elektrische installatie (schakelborden) voor de elektrische centrale in Roosendaal. Hieronder enkele prachtige foto's van de machine hal. Wie heeft meer informatie over de elektrische centrale in Roosendaal ? Graag reacties onderaan dit artikel.
Elektrische centrale Roosendaal met stoommachines van Smit Slikkerveer (1907)
Hoofdschakelbord elektrische centrale Roosendaal (1907)
De ontwikkeling van de stoomdynamo bij Smit Slikkerveer begint in 1884. In dat jaar krijgt Willem Smit het voor elkaar om een dynamo zo aan te passen dat de deze rechtstreeks op de stoommachine aangesloten kan worden. Het anker van de dynamo was zo groot gekozen dat het tevens kon dienen als vliegwiel. Deze ontwikkeling was in die tijd uniek en zelfs in het buitenland niet bekend. Willem Smit krijgt veel bekendheid door de vele publicaties in het blad "Engineering" uit Londen na een patent aanvraag.
Stoomdynamo van Smit uit 1885
In het archief van Smit Slikkerveer vonden we nog enkele foto's van verschillende typen stoomdynamo's die tussen 1907 en 1910 werden gemaakt en die zijn vrijwel identiek aan de eerste foto.
Reclamefoto stoomdynamo's gemaakt bij Smit Slikkerveer tussen 1907 en 1911
Stoommachines van Smit Slikkerveer uit 1911. Bron: De Ingenieur.
Stoomdynamo Smit Slikkerveer gemaakt tussen 1905 en1912.
Bron: Archief van Brush HMA Ridderkerk, Geheugen van Nederland, de Ingenieur.
Zie hieronder (PDF) ook de prachtige beschrijving van Marius Broos over de geschiedenis van elektriciteitscentrale Roosendaal uit 1907 (Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen op het station Roosendaal), waar Smit Slikkerveer de stoomdynamo's leverde.
Kees Tym van Brush HMA Ridderkerk (Smit Slikkerveer) stuurde mij een prachtige unieke prijscourant voor het bedrijf Roothaan, Alewijnse & Co te Nijmegen uit het jaar 1893. Het bedrijf Alewijnse kwam ik al tegen in de kasboeken van Smit Transformatoren uit 1917, maar dat was "Electrotechnisch bureau Alewijnse & Co." De prijscourant was voor de gloeilampenfabriek van Roothaan en Alewijnse. Dit bedrijf werd opgericht in 1888 en stopte met productie in 1899 en ging verder als bovengenoemd Elektrotechnisch bureau Alewijnse & Co. Alewijnse kocht machines en transformatoren bij Smit en verkocht dit weer (inclusief complete installatie).
Bron: Archief Smit Transformatoren
Voordat ik de prijscourant laat zien eerst nog een klein stukje historie m.b.t. de gloeilampenfabricage in Nederland.
In 1928 werd een bestelling gedaan door "Zuiderzeewerken Den Haag" bij Smit Slikkerveer voor de levering van 2 wisselstroom generatoren en 2 gelijkstroom dynamo's ten behoeve van het Zuiderzee project van Cornelis Lely. De machines werden geplaatst in de elektrische centrale Kornwerderzand. Toen de afsluitdijk klaar was waren deze generatoren en dynamo's niet meer nodig en werden ze (in 1934) verkocht aan de elektrische centrale in Veenhuizen. Hieronder zien we een prachtige foto van de centrale uit 1928 die ik onlangs opgestuurd kreeg van Ruurd Wijbenga.
Een zoektocht van Wim Stuut (NS/Nedtrain) leverde behalve onderstaande foto dit interessante artikel op.
De foto toont naast enkele werklieden (waarschijnlijk de machinisten van de centrale) ook prachtig in beeld twee gloednieuwe Kromhout 3ER4 motoren met beiden een Smit Slikkerveer generator. Linksonder zien we ook nog een elektrisch onderdeel met het logo van de Heemaf. Bron: Ruurd Wijbenga/ Wim Stuut
Bron: Schager Courant 26-01-1932
Voordat ik bovenstaande foto ooit gezien had werd ik erop geattendeerd dat er een generator van Smit Slikkerveer uit 1928 in prachtige staat te zien was in de Elektriciteitscentrale in Veenhuizen. Deze 'Elektrische Centrale' is bijzonder industrieel erfgoed. In 1912 werd hij in gebruik genomen om stroom te leveren voor de houtzagerij en meubelmakerij van het ambachtscluster.
Op de vergadering van de afdeling electro-techniek en technische natuurkunde van het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs [KIVI] te Delft werd aan dr. Anton F. Philips door prof. dr. jhr. G.J. Elias de "Dr.ir. C.J. de Groot" plaquette voor het jaar 1935 uitgereikt, wegens zijn verdiensten voor de ontwikkeling van de electro-technische industrie in Nederland. Deze foto is vooral zo interessant omdat staande 2e van rechts (met vlinderdasje) Willem Benjamin Smit op de foto is te zien. Willem Benjamin Smit ontving deze plaquette als eerste, drie jaar eerder in 1932.
In 1903 bezocht het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI) Smit Slikkerveer. Onder de aanwezigen waren o.a. de leden Willem Benjamin Smit en Rento Hofstede Crull (Heemaf). De twee pioniers in de elektrotechniek stonden vlak bij elkaar en kenden elkaar goed. Adriaan Pot (mede-oprichter Smit Slikkerveer) is ook op de foto te vinden..
Prachtige foto bezoek ingenieurs KIVI aan Smit Slikkerveer 1903.(Klik op de foto om in te zoomen)
In 1900 had Willem Smit al contact met Hofstede Crull opgenomen om samen seriematig elektromotoren te gaan produceren. Crull was enthousiast, maar zijn compagnon Willink wilde van samenwerking niets weten. In 1908 richten Crull en Willink het bedrijf Heemaf op, wat een geduchte concurrent werd van Smit Slikkerveer. De fabriek voor elektromotoren komt er uiteindelijk toch. In 1911 werd Smit Dordt opgericht. Niet in Slikkerveer, maar in Dordrecht vanwege ruimtegebrek in Slikkerveer. Nummer 40 = Willem Benjamin Smit, nummer 48 = Rento Hofstede Crull.
Nummer 43: Adriaan Pot.
Beproeving van een generatorset (1900)
Artikel in de Ingenieur van 1903 ter voorbereiding op de excursie naar Smit Slikkerveer 1903. Klik op de foto voor het hele artikel (pdf).
Artikel in de Ingenieur van 1903 met de beschrijving van de excursie naar Smit Slikkerveer 1903. Klik op de foto voor het hele artikel (pdf).
Volledige deelnemerslijst van de ingenieurs m.b.t. het bezoek aan Smit Slikkerveer in 1903
Geschiedenis van het KIVI, historie van de vereniging De vereniging werd opgericht op 31 augustus 1847 door drie ingenieurs, onder bescherming van ZKH Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk, Prins van Oranje. Een jaar later ontving de vereniging al het predikaat ‘koninklijk’ van koning Willem II. Beschermvrouwe is HM de Koningin; ZKH de Prins der Nederlanden is Erevoorzitter.
Sindsdien heeft het KIVI een respectabele staat van dienst opgebouwd met initiatieven en activiteiten van velerlei aard en omvang. Belangrijke momenten in de geschiedenis van het KIVI in vogelvlucht:
1888: het eerste nummer van magazine De Ingenieur verschijnt. Nu verschijnt dit blad tweewekelijks en heeft een oplage van 40.000.
1895: opzet van de regeling van de verhouding tussen opdrachtgever en raadgevend ingenieur (RVOI). In 2001 is een herziene versie verschenen.
1916: oprichting van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI), dit gebeurde samen met de Maatschappij van Nijverheid.
1961: de Vereniging van Delftse Ingenieurs wordt opgenomen in het KIVI.
1968: oprichting van de Stichting Toekomstbeeld der Techniek (STT). 1988: oprichting van de Stichting Historie der Techniek. 1990: oprichting van de Stichting Postacademisch Technisch Onderwijs
Relatie met het koningshuis Vanaf de oprichting van het KIVI in 1847 was de vorst beschermheer van het KIVI. Z.K.H. Koning Willem II leidde de instituutsvergaderingen in de beginjaren. Op 4 februari 1848, vijf maanden na de oprichting, verleent de koning het predikaat 'Koninklijk'. In de 19e eeuw vroeg de Koning regelmatig aan het KIVI advies over grote waterstaatkundige problemen. H.M. de Koningin Beatrix is nu Beschermvrouwe van het KIVI.
Z.K.H. Prins Bernard der Nederlanden was Erevoorzitter. Vroeger voerde hij deze titel bij de Vereniging Delftse Ingenieurs (VDI). Toen de VDI en het KIVI in 1961 fuseerden werd de Prins Erevoorzitter van het KIVI. Hij hield een openingsrede in de Ridderzaal ter ere van het KIVI-jubileumcongres op 31 augustus 1982. Prins Bernard overleed op 1 december 2004.
Z.K.H. Prins Claus der Nederlanden was Honorair lid van het KIVI. Deze onderscheiding aanvaardde hij in 1972 tijdens het 125-jarig jubileum van de vereniging.
In september 1997 waren Prins Claus en zijn zoon Prins ir. Johan Friso in het Nederlands Congresgebouw in Den Haag aanwezig om het 150-jarig jubileum van het KIVI te vieren. Prins Claus overleed op 6 oktober 2002.
In april 1995 werd Z.K.H. Prins ir. Johan Friso der Nederlanden op uitnodiging van de president instituutslid. Hij behaalde in 1994 zijn ir.-diploma in de Lucht- en Ruimtevaart aan de TU Delft. De prins opende het eerste KIVI NIRIA congres over innovatie in 2004.
Z.K.H. Kroonprins Willem-Alexander der Nederlanden, heropende het gemaal De Cruquius in de Haarlemmermeer op 4 juni 2002; de voltooiing van het project 'Weer in bewegingstelling'. In 1934 richtte het KIVI de Stichting De Cruquius op voor het behoud van dit oudste en unieke stoomgemaal van 1845.
Geschiedenis van het KIVI-gebouw Het pand Prinsessegracht 23 is oorspronkelijk een patriciërshuis. In 1705 werd het 'ledigh erff' verkocht aan Ridder Salomon de Medina (een Portugese Israëliër), voor 700 Carolusguldens van de rentmeester-generaal van Noord-Holland. Vervolgens werd het in 1721 verkocht aan Jacob Abrabenel en in 1725 aan Gerrit Janse Meerman. Deze laatste bouwde in 1726-1728 het huidige pand. Janse Meerman was Kamerheer en President-Hoogheemraad van het Grootwaterschap Woerden.
Latere bewoners zijn: (1776) H.W. baron Van Aylva, lid van de Raad van State en de Eerste Kamer; (1817) F.G. baron Van Lynden van Hemmen, Hoofdadministrateur der Domeinen, lid van de Eerste Kamer (1857) V.L.C. baron De Constant Rebecque d'Hermenches (1867) M.W. baron Du Tour van Bellinchove, Minister van Justitie
In 1919 kocht het KIVI het pand van de weduwe van Baron Du Tour van Bellinchove, voor fl. 200.000,-. Daarvoor was het KIVI gevestigd in Diligentia aan het Lange Voorhout. Om de bibliotheek te kunnen huisvesten werd de dakkap een meter hoger geplaatst. Aan de belendende panden is nog te zien dat ze een lagergelegen tweede etage hebben. Het unieke van het pand is, dat dit het enige pand aan de Prinsessegracht is waarvan de ingang niet in het midden is gelegen. Zodoende heeft het op de beletage een dwarsgang.
Restauratie
In mei 1993 werd de restauratie en renovatie aanbesteed en gegund aan de Koninklijke Woudenberg (Ameide) voor fl. 1,6 miljoen. Het plan werd voorbereid door Architectenbureau LIAG te Den Haag, onder leiding van architect ir. J.A. Abels. De belangrijkste ingrepen waren het splitsen van de aan de tuinzijde gelegen Kleine Zaal in twee kamers. Dit zijn thans de Conradkamer en de Stevinkamer. Voorts maakte het in 1991 in werking getreden Bouwbesluit het noodzakelijk een inpandig brandtrappenhuis en een vluchtbalkon aan de tuinzijde te bouwen.
Op 26 juni 1882 was er een congres in een van de zalen van schouwburg de Junushoff in Wageningen. Op hetzelfde moment was daar ook de landbouwtentoonstelling. Voor deze gelegenheid had elektriciteitspionier Willem Benjamin Smit een tijdelijke elektrische verlichting aangelegd in en rondom de Junushoff. Dit was voor die tijd een unicum in Nederland en daarmee behoort men tot de theaters met de allereerste elektrische verlichting in Nederland. De Junushoff was een gebouw voor winter- en zomersociëteit, concerten, komedie, talrijke bijeenkomsten en openbare vermakelijkheden'. De oude schouwburg (1880) bevatte een kleine zaal, een concertzaal en een koffie- en biljartkamer en stond in het plantsoen aangelegd door Johan Junius. In 1882 had Willem Benjamin Smit zojuist zijn bedrijf opgericht en richtte zich hoofdzakelijk op het aanleggen van elektrische verlichting. Hij trok door Nederland met zijn zelf ontworpen "Elektriciteitsmachine" en had daar veel succes mee. De verlichting bij de Junushoff werd dan ook opgewekt door zijn zelf ontworpen locomobiel. Dit was een verplaatsbare vlampijpketel met daarbovenop een stoommachine die twee vliegwielen aandreef. Daaraan een dynamo (elektromotor) die vervolgens gekoppeld werd met een aantal booglampen en gloeilampen in een ringleiding die door Willem Smit zelf werden aangelegd. Dit was dus een tijdelijke elektrische verlichting. Vanaf 1886 begon Willem Smit met het aanleggen van de eerste elektrische straatverlichting (Nijmegen en Kinderdijk). Of hij deze ook heeft aangelegd in Wageningen is onbekend.
Bron: Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche courant 29-06-1882
Links: een voorbeeld van een locomobiel zoals deze werden gebruikt bij het droogleggen van het Woudagemaal in 1917, Rechts een booglamp zoals deze in die tijd vaak gebruikt werden. De booglamp kenmerkte zich door het felle licht en was dus geschikt voor fabriekshallen, parken en openbare verlichting.
Een werkelijk prachtige foto van een paardentractie door de firma Frederiks, toen nog gevestigd aan de Waalkade 70 in Nijmegen. Zij vervoeren een zeer speciaal type transformator fabricaat Willem Smit & Co's Transformatorenfabriek N.V. Dit is ook duidelijk te zien aan de buiten liggende trekstangen waarmee de bakbodem met het deksel verbonden is. Een dergelijke constructie is ook goed te zien op de foto's van de Ramp van 1953.
Firma Frederiks uit Nijmegen (Waalkade 70) vervoert een Smit Trafo m.b.v. paardentractie (1913-1914). Volgens Bart Dijkstra is de man geheel links zijn opa, Jo Dijkstra. Hij nam later vervoersbedrijf Frederiks over. (Bron: Gedenkboek PGEM)
Ik heb nog nooit een dergelijke transformator uit die periode gezien. Het lijkt mij geen zuiltransformator want daar is hij veel te groot voor. Waarschijnlijk is het een zgn. Petersonspoel met veel uitgevoerde aftakkingen. Dit soort spoelen werden ( en worden nog steeds) gebruikt om het sterpunt van een net effectief (dwz. niet star) te aarden. Smit Periodieke Mededelingen begint pas in mei 1925 dus is hiervoor geen informatiebron. Het apparaat is voor die tijd bijzonder groot, de doorvoeringen doen denken aan 10 kV.
Wellicht weet iemand meer te vertellen over het transport en dit type transformator.
Willem Benjamin Smit tijdens het 25 jarig jubileum van EMF Dordt in 1936
Smit Slikkerveer
Transport 50 MVA transformator (1947)
Smit Transformatoren
Stator en ophaalmachine van Smit Slikkerveer (Staatsmijn Wilhelmina 1928)
Smit Slikkerveer
Een reus op reis (1976)
Smit Transformatoren
Filmfragment Transformatoren voor Vroom & Dreesman in Utrecht (1972)
Smit Transformatoren
Plaatsing van 2 150/20kV 80 MVA transformatoren op onderstation Zuidbroek door Liandon in samenwerking met SGB-SMIT en Wagenborg Nedlift in opdracht van Liander (juli 2015)
Smit Transformatoren
Smit Regeltechniek (1959)
Smit Transformatoren
Westerlee transport 380 kV transformatoren. Ingekort filmpje vanuit oorspronkelijke videoproductie (duur 11:18) door Westland Infra Energy Solutions in Poeldijk en Smit Transformatoren in Nijmegen (2010)
Smit Transformatoren
Bedrijfsfilm uit 1952 van Willem Smit & Co's (Lincoln Smitweld, onderdeel van Lincoln Electric) over de productie van laselektroden. Historische beelden van elektrisch lassen, de knipperij, fabricage van elektroden
Smitweld
Transformatoren van 320 ton voor nieuwe hoogspanningsstations in Beverwijk en Vijfhuizen.(juni 2015)